A. Een nieuwe benadering van de Vitale Depressie
Achtergronden
In de jaren vijftig werd ik door een physiotherapeut die manuele therapie beoefende gewezen op de mogelijkheid van wervelblokkades. Het leek mij een logische gedachte, gezien de vele onergonomische krachten die bij sommige sporten en bij ongevallen op de wervelkolom inwerken.
Ik stuurde hem patiënten en stelde mijzelf onder behandeling toen ik intercostaal neuralgie kreeg in de zevende maand van mijn zwangerschap. In de daarop volgende jaren zag ik bij de door hem behandelde patiënten verbeteringen doch geen opvallende houdingsveranderingen. Toen ik na zeven jaar opnieuw zwanger werd en (nu in de vijfde maand) dezelfde intercostaal neuralgie kreeg, besloot ik in 1965 mij met deze materie te gaan bezighouden.
Ik ging uit van de anatomie, daar de juiste anatomie van het gewricht de juiste functie tot gevolg heeft. Tevens kon ik, de afwijkende stand vastgesteld hebbende, met een geringe impuls in exact de juiste richting - bepaald door de te corrigeren standsafwijking - de fout verhelpen.
Later bleek mij dat de vele andere systemen van manipulatie uitgaan van de functiebeperkingen van het gewricht als diagnosticum.
De wijze van diagnostiseren en corrigeren - welke later orthomanuele geneeskunde werd genoemd- bleek succesvol.
In 1971 had ik de gevolgen van de bekkenscheefstand uitgewerkt. Deze ontstaat na vertillen, waarbij het sacrum eenzijdig verzakt t.o.v. het os ilium. Om deze scheve basis op te vangen tordeert de wervelkolom om de longitudinale as afwisselend rechts- en linksom tot en met C5. Dit werd gepubliceerd in het NTvG (1).
De ontoereikendheid van de röntgen diagnostiek is hier opvallend. Het was in de jaren '70 de normale gang van zaken om bij jonge mensen met heel veel klachten doch met heel normale röntgenfoto's, die derhalve een verwijzing naar de psychiater kregen, ernstige standsafwijkingen te vinden bij orthomanueel onderzoek. Daar de nervus sympaticus direct naast de wervelkolom ligt en een geblokkeerde wervel flink wat oedeem om zich heen heeft (tot aan de punt van de processus spinosus toe!) is het niet verwonderlijk een samenhang te vinden tussen orgaanfunctiestoornissen en wervelfoutstanden in de bij het orgaan behorende segmenten. Een publikatie hierover verscheen in het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde (2). Ook de sacrale parasympatische plexus speelt een rol. De prikkeling hiervan, door afwijkingen in het bekken na een val en/of ernstige foutstanden van L5- L4, veroorzaken ongewenste gewichtstoename gepubliceerd in "Arts en Alternatief” (3).
Aanleiding tot onderzoek
Bij mijn onderzoek, gepubliceerd in het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde (2) betrok ik, behalve maag/darmklachten, hartfunctie stoornissen en longklachten ook hyperventilatie en migraine. Bij migraine bleek een statistisch significant verband tussen deze aandoening en foutstanden van C7 en T1 te bestaan. Het betrof hier prikkeling van het ganglion cervicale inferior (stellatum). Stonden beide wervels recht dan trad geen migraine op. Bij hernieuwde foutstand (b.v. door overbelasting van de rechterarm) keerde de migraine (en dus de patiënt voor een hernieuwde behandeling) terug. Bovendien reageert lang niet iedereen met migraine op deze foutstand. Hier is waarschijnlijk een hereditaire factor aanwezig.
Tenslotte stuitte ik begin jaren '90 op een bij mijn patiënten niet zoveel voorkomende ernstige foutstand van C1 t.o.v. C2. Deze patiënten hadden rugklachten, elders in de wervelkolom en waren tevens depressief. Ik was geïntrigeerd en ging nu systemnatisch bij elke patiënt naar deze afwijking zoeken en vond deze vaker. Op de vraag "Bent u ook depressief?" kwam steeds een bevestigend antwoord. Sommigen hadden onverklaarbare huilbuien, anderen paniekstoornissen, angsten en nachtmerries, weer anderen waren somber en traag, maar allen hadden dit soort klachten in wisselende hevigheid.
Depressiestand atlas t.o.v draaien bij endogene depressie
Achteraf is dat niet zo verwonderlijk: de gevonden afwijking betreft namelijk een eenzijdige naar ventraal gaande afschuiving van C1 op C2 (zie foto's), waarbij het ligamenturn transversurn atlantis flink gerekt wordt. Maar voor beide processie transversie van C1 en C2 ligt het ganglion cervicale superior, dat door deze stand fors geprikkeld wordt! Tevens treedt de nervus vagus uit de schedel door het foramen jugulare dat vlak voor (ventraal) de proc. transversi van C1 ligt. Bij een normale stand van C1 loopt de nervus vagus vlak langs de proc. transversi van C1 naar caudaal. Bij de hier besproken foutstand van C1 wordt de nervus vagus naar ventraal gedrukt en dus chronisch mechanisch geprikkeld.
Ik had een keukenbouwer van zijn rugklachten en depressie afgeholpen (wanneer de depressie niet lang bestaat, reageert hij snel op correctie van de foutstand). Deze man kwam terug met opnieuw een depressie, nadat hij al keukenbouwende, zijn achterhoofd fors tegen een opstaand bovenkastje had gestoten en inderdaad, de foutstand was er weer! Dit gecombineerd met het feit dat ik inmiddels ongeveer 150 patiënten met deze afwijking plus depressieklachten had gezien en had behandeld, was aanleiding om contact op te nemen met het Hersen Instituut te Amsterdam. Hierbij spreek ik mijn dank uit aan collega J. v.d. Ende voor zijn bemiddeling.
Onderzoek
Hier toonde Prof. R. Buys belangstelling en stelde mij een onderzoek voor met de Beck's Depression Inventory (BDI test). Dit is een vragenlijst met 21 vragen, welke algemeen aanvaard is. Prof Buys adviseerde: laat de patiënten de vragenlijst invullen en enige weken later nogmaals om te zien of de depressie erg wisselend is. Vervolgens behandel je een deel van deze patiënten direct en een deel later aan de C1 afwijking, zodat een eventueel verschil tussen deze twee groepen kan worden vastgesteld. Volg deze patiënten enige jaren aan de hand van de BDI-lijst, dan kunnen we het resultaat zien.
De 21 vragen behandelden de volgende onderwerpen: verdriet, toekomstbeeld, gevoel voor eigenwaarde, plezier in het leven, schuldgevoel, gevoel gestraft te worden, neiging tot suicide, tot huilen, gevoel van ergernis, belangstelling voor anderen, besluitvaardigheid, zelfbeeld, energie, slaapklachten, moeheid, eetlust, gewichtsverlies, zorgen i.v.m. gezondheid en belangstelling voor sex. De vragen werden gesteld in vier gradaties van gering oplopend tot ernstig. Per vraag kan men dus 0 tot 3 punten krijgen.
Ik zag tot mijn verwondering dat er geen vragen over angst en geen vragen over nachtmerries waren. Deze vragen heb ik toegevoegd in dezelfde gradatie als bij de BDI-lijst. Ook werd het verloop van het antidepressiva gebruik genoteerd.
De meeste patiënten hadden ook een afwijking die ontstaat na een whiplash-accident. Dit onderwerp wordt in deel C besproken. Verder hadden drie patiënten ook een ernstige afwijking aan de stand hoofd-atlas, gecombineerd met de homolaterale whiplashafwijking. Deze combinatie noem ik de Fatale Combinatie en komt in het laatste deel van dit artikel aan de orde.
De in het onderzoek betrokken patiënten kunnen als volgt worden getypeerd:
Groep I bestond uit 10 vrouwen in de leeftijd tussen de 34 en 62 jaar (gem. leeftijd 45 jaar) en 7 mannen in de leeftijd tussen de 48 en 64 jaar (gem. leeftijd 52 jaar). Van deze vrouwen hadden 2 hun depressie opgelopen na een bevalling (Post Natale Depressie). Beiden verklaarden, dat tijdens de bevalling, hard tegen het achterhoofd was gedrukt om beter te persen, terwijl de kin al op de borst lag. Op deze wijze wordt de afwijking natuurlijk gemaakt: tijdens de baring zijn alle ligamenten maximaal rekbaar! Van deze groep vrouwen en mannen gebruikten 12 patiënten antidepressiva.
Toen de eerste groep duidelijk respons vertoonde op correctie van de foutstanden werd er na enige maanden een tweede groep opgestart, bestaande uit 19 vrouwen in de leeftijd tussen de 23 en 68 jaar (gem. leeftijd 42 jaar) en 4 mannen in de leeftijd tussen de 36 en 54 jaar (gem. leeftijd 43 jaar). Deze groep bestond dus uit totaal 23 personen. Uit deze tweede groep had een patiënte de Fatale Combinatie en hadden 7 vrouwen een PND met hetzelfde verhaal als oorzaak van de afwijking als de vrouwen uit de eerste groep. Van deze tweede groep gebruikten 1S patiënten antidepressiva. Het gehele onderzoek betrof dus 40 patiënten, waarvan 9 vrouwen met PND en 27 patiënten die antidepressiva gebruikten. Van deze 40 patiënten hadden er 27 ook een whiplashafwijking (WL). Van de 9 PND patiënten hadden drie patiënten ook een whiplashafwijking.
De meeste patiënten waren na drie behandelingen klaar (uiteraard werd de hele rug gecorrigeerd). De patiënten kregen bij aanmelding een BDI lijst toegestuurd. Vervolgens kregen zij enige weken later de eerste behandeling. Ook dan werd een BDI lijst ingevuld. Ik gaf allen de eerste twee behandelingen kort na elkaar, waarna ik bij 20 patiënten C1 wel behandelde en 20 niet. Tussen de tweede en derde behandeling lagen vier weken. Bij deze derde behandeling vulden de patiënten weer een BDI lijst in. Daarna vulden de patiënten elke drie maanden een lijst in gedurende enige jaren. De eerste thuis ingevulde lijst en de lijst ingevuld bij de eerste visite werden gemiddeld en deze cijfers werden als uitgangsgegeven gebruikt. Tussen beide lijsten bleken overigens weinig verschillen te zijn m.a.w. de depressies waren redelijk stabiel. Het eerste cijfer is het BDI-cijfer. Na de + komt het cijfer van mijn twee angstvragen.
Bij de derde sessie behandelde ik C1 bij de 20 onbehandelde patiënten. Daar volgens een onderzoek van het herseninstituut (4) gebleken is dat bij de endogene depressie veranderingen optreden in het hersenweefsel, kan men veronderstellen dat naar mate de depressie langer duurt ook de veranderingen toenemen wanneer hier inderdaad een persisterende anatomische afwijking aan ten grondslag ligt. Door de foutstand van C1 is het ligamenturn transversurn atlantis gerekt, dat wil zeggen dat door druk tegen het achterhoofd, b.v. door verkeerd omdraaien in bed (steunend op hoofd en hielen) of door druk in de nek van de rand van de wasbak van de kapper, de foutstand van C1 kan recidiveren.
Resultaten
In het begin werd de helft van de patiënten wel direct behandeld aan C1, de andere helft niet. De gemiddelde BDI aanvangsscore van de behandelde groep was 22, van de onbehandelde groep 23. Beide groepen waren dus goed vergelijkbaar.
Behandeld op C1 |
score aanvang |
score na 1 mnd |
score na 3 mnd |
score na 22 mnd |
ja 20 personen |
22 |
16 |
14 |
12 |
nee 20 personen |
23 |
20 |
15 |
8 |
Behandelresultaat in termen van BDI-score
De verbetering van 6 punten was bij de behandelde groep duidelijk significant (p waarde < 0,005). De niet behandelde groep zakte 3 punten. Ook dit is nog significant (0,025<p<0,05).
Hier zien we dat ook de niet behandelde groep reageerde. Deze patiënten zaten voomamelijk in de eerst behandelde groep. Omdat bij deze mensen vaak ook de maatschappelijke situatie gevaar liep door de depressie, was er een flinke opluchting dat er tenminste iets gebeurde. Het placebo effect bij medicatie wordt geschat op 30%. Dat is dit echter bij lange na niet. Na 3 maanden is de behandelde groep gezakt van 16 naar 14 terwijl de niet-behandelde groep een inhaal effect vertoont van 20 naar 15 ( p<0,005). Dit effect houdt aan: na bijna twee jaren is een verdere verbetering opgetreden.
Hieronder worden vervolgens de resultaten vermeld van de patiënten die zijn gerangschikt in groepen die de duur van hun ziekte aangeven. Vermeld wordt het aantal patiënten in de groep, de gemiddelde BDI score plus het aantal patiënten dat antidepressiva (M) gebruikte in het begin van het onderzoek, aan het eind van het onderzoek en de verbetering in procenten van zowel de BDI vragen als ook de angstvragen.
Duur depressie |
Aantal patiënten |
Beginscore |
Aantal M |
Eindscore |
Aantal M |
Verbetering |
>30 jaar |
10 |
29 + 3,6 |
6 patiënten |
16 + 2,0 |
2 patiënten |
36% + 44% |
20-30 jaar |
4 |
17 + 2,5 |
3 patiënten |
10 + 1,5 |
1 patiënten |
43% + 40% |
10-20 jaar |
9 |
23 + 3,4 |
5 patiënten |
8 + 1,6 |
3 patiënten |
66% + 53% |
5-10 jaar |
9 |
22 + 2,8 |
7 patiënten |
7 + 1,2 |
3 patiënten |
66% + 57% |
<5 jaar |
8 |
17 + 2,75 |
6 patiënten |
6 + 1,4 |
4 patiënten |
62% + 49% |
Patiënten naar ziekteduur van de depressie naar mate van verbetering
Bespreking
Uit deze tabel blijkt dat naarmate de ziekte langer duurt de BDI score hoger is en verbetering minder. Dit geldt ook voor de angstvragen. Met name is er een duidelijk verschil in herstel wanneer de aandoening langer dan 20 jaar bestaat. Men bedenke echter dat deze patiënten als regel ook ouder zijn waardoor het herstel trager kan verlopen.
Alle patiënten reageerden positief. Dit is een belangrijk verschil met de medicatiebehandeling waar 33% non responders zijn (5). Verder dient opgemerkt te worden dat het onderzoek begon en eindigde in de winter.
Het gerekte ligamentum transversum atlantis maakt het wel noodzakelijk dat de patiënt oppast voor druk tegen het achterhoofd om recidief te vermijden. Recidiven kwamen regelmatig voor gedurende de jaren van onderzoek bij de helft van de patiënten, meestal bij langdurig depressieven. Zij ervoeren dan druk in het achterhoofd en een snel terugkeren van de depressiegevoelens en kwamen terug voor een behandeling, waarna zij snel weer opknapten.
Duur ziekte |
Aantal patiënten |
gem. BDI C1 fout |
3 weken na herstel C1 |
>30 jaar |
6 |
38 + 4,3 |
18 + 3,6 |
20-30 jaar |
2 |
29 + 3,5 |
20 + 3,2 |
10-20 jaar |
5 |
29 + 1,7 |
12 + 1,3 |
5-10 jaar |
2 |
12 + 1,3 |
8 + 1,3 |
<5 jaar |
4 |
20 + 4,7 |
14 + 1,0 |
Recidieven
Uit deze tabel leren wij dat alle groepen duidelijk reageren op de behandeling. Echter, op deze korte termijn (3 weken), reageren de angsten duidelijk minder goed dan de depressieverschijnselen, d.w.z. de parasympatische hypertonie gaat sneller weg dan de sympatische.
Men dient bij het maken van de scan er zorgvuldig op te letten dat de patiënt met het hoofd recht omhoog ligt. Door de afwijking ligt hij dan voor zijn gevoel gedraaid. Men dient dus tijdens de opnames het hoofd te fixeren.
Conclusie
Met deze studie meen ik te hebben aangetoond dat er een duidelijk verband bestaat tussen de gemelde foutstanden van C1 en de vitale depressie. Een gemiddelde verbetering van 55,9%, terwijl de helft van de patiënten (op eigen initiatief) geen antidepressiva meer gebruikt, is een mooi resultaat, te meer daar 32 van 40 patiënten tot de langdurig chronische patiënten mogen worden gerekend. Van groot belang is het feit dat de mechanische prikkeling van het ganglion cervicale superior een perfecte verklaring geeft van het in het Hersen Instituut gevonden vermeerdering van de cortisol producerende cellen in het hersengebied PVN (4). Naar aanleiding van deze publicatie werd bij 19 patiënten het cortisolgehalte in het bloed bepaald voor de behandeling. Dit bleek slechts bij een patiënt die korter dan 5 jaar ziek was verhoogd.
Te verwachten is dan ook dat delen van de parasympatische tractus in de hersenstam verhoogde activiteit zal vertonen, zoals hierboven is uitgelegd. De inactiviteit van de depressie duidt op verhoogde parasympatische activiteit, terwijl angst meer een sympatisch prikkelingsverschijnsel is.
Hierbij wil ik mijn dank betuigen aan collega J. v.d. Ende voor zijn opbouwende kritiek en aan dr. C.W. Aakster voor zijn statistische toetsing.
Literatuur
- Sickesz and Bongartz, Orthomanuele Geneeskunde, Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskunde, 133, p. 928.
- M. Sickesz, Correlatie tussen orgaanfunctiestoornissen en wervelfoutstanden, een prospectief onderzoek. Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 1994, p. 195.
- M. Sickesz, Relatie tussen lichaamsgewicht en sacrale dysbalans, een prospectief onderzoek. Arts en Alternatief, 1993, no. i-2, p. 22.
- Purba J.S., Hoogendijk W.J.C., Hofma M.A. and Swaab D.F., Increased number of vasopressin neurons in the paraventricular nucleus of the human hypothalamus in depression. Archives of General Psychiatry, 1996, 53, p. 137-143.
- De Jonghe and Swinkels, Antidepressiva, 1995, p. 116, ISBN 90-73637-25-2.
|